hoogstamboomgaard


De Schorskevers

De schorskevers behoren tot de meest verraderlijke insecten van de boomgaarden. Uiterlijk gezonde bomen dragen onder hun schors
of dieper in het hout soms meerdere boorgangen. Eerst nadien wanneer de schors los barst, of wanneer er gom uit de stam
loopt en vlieggaatjes te bespeuren zijn, stelt men de aantasting vast. Jammer genoeg is de kwaal dan dikwijls te ver gezet
om de bomen nog te redden.
Boompjes of takken aangetast door schorskevers sterven meestal in de loop van de lente.

In grote trekken verloopt de ontwikkeling van de schorskevers in het algemeen als volgt:

Het keverwijfje vreet aanvankelijk tussen schors en bast of dieper in het hout naargelang de keversooort, een vrij brede
en lange gang die moeder- of broedgang genoemd wordt.
De jonge larven boren links en rechts van de moedergang kleine galerijen. Het zijn de zgn. secundaire of larvegangen die in
diameter toenemen naarmate zij zich van de moedergang verwijderen. Deze larvegangen lopen uit op een nis of poppenwieg
waarin de volgroeide larve verpopt tot kever. Afwijkingen op dit beschreven gangensysteem komen voor.
Het gehele uitzicht van dergelijk galerijencomplex is voor elke schorskeversoort quasi verschillend en draagt derhalve
bij tot het determineren van de soorten.
Hogervermelde houtbroeiers en schorsbroeiers zijn op één uitzondering na allen secundaire parasieten d.w.z. dat zij enkel
bomen aantasten die om de ene of de andere rede verzwakt zijn. Alleen Scolytus rugulosus zou bij machte zijn ook levenskrachtige
fruitbomen aan te vallen; derhalve moet ook deze soort het meest gevreesd worden.

Hier volgt dan een beknopte beschrijving van hun levenswijze.

De Kleine Fruitboomschorskever - Scolytus rugulosus Rtzb.

is een klein zwart insectje van circa 2,5 mm lengte. Het achterdeel van het abdomen is zoals bij alle scolyten schuin afgeknot.
In de lente nl. in mei-juni boort het wijfje deels in de schors en deels in de bast, een vrij rechte brede moedergalerij
die een lengte van 1,5 tot 3 centimeter kan bereiken. Na de eiafzetting kruipt het wijfje tot aan de opening waarlangs het
in de stam of de tak drong en sterft ter plaatse. Op die manier wordt het broedsel beschermd tegen het binnendringen van
natuurlijke vijanden.
Pasgeboren larven vreten haakrecht op de moedergang een dunne galerij die nadien een slingervorm aanneemt.
De kleur van de larven is rose-wit. Zij zijn volgroeid na een 5-tal weken.
Dan knagen zij een kleine cel die dieper in het hout ligt dan de galerij. Het is de zgn. hogerbeschreven poppenwieg waarin
de verpopping plaats vindt. Eenmaal de kevers geboren, dringen zij dwars door de schors en verlaten stam of tak langs een
klein rond vlieggat.

Hoe de besmetting gebeurt.

Scolytus rugulosus tast zowel steen- als kernfruit aan. Het zijn vooral jonge fruitboomstammen en takken die aangevallen
worden. Bij voorkeur zoekt het insect een minder kloekgroeiende tak uit in de boomkruin. Is de kever eenmaal in de boom
binnengedrongen, dan wordt de besmetting stilaan uitgebreid naar alle andere taken.
Alvorens zich in de bomen te boren tot het graven van een broedgang, oefent de kever een rijpingsvreterij uit. Hiertoe
vreet hij zich in de bladoksels van jeugdige twijgen. Het binnendringen gebeurt dikwijls via de basis van de botten of
langs de zachte lenticellen (=kurhuidmondjes in het hout) die voor het insect gemakkelijker te doorboren zijn dan de harde
houtschors.
Deze wondjes veroorzaken bij steenfruit gomuitvloeiing, zodat ook schorskevers mogen aanzien worden als een van de vele
oorzaken van gomziekte.
Voegen wij hier nog aan toe dat het niet uitgesloten is, dat deze schorskever het binnendringen van sommige houtzwammen
(o.a. Valsa spec.) langs de boorgaatjes op stam en takken in de hand werkt.
Door samenwerking van insect en zwam (deze laatste dus als wondparasiet) geraakt de boom des te vlugger verzwakt om uiteindelijk
ten prooi te vallen van lagerbeschreven schors- en houtboorders.
Het is verder een feit dat een droge periode enerzijds de activiteit van de schorskevers bevordert, en dat anderzijds de
groei van de bomen hierdoor momenteel onderbroken wordt wegens gebrek aan voldoende sapdruk.

Dit laatste verschijnsel werkt nadelig op het weerstandsvermogen van de fruitbomen. Aanhoudend droog weer bevordert dus rechtstreeks en onrechtstreeks de kansen tot besmetting.

De Grote Fruitboomschorskever - Scolytus mali Bchst.

De kleur is bruin en de lengte bedraagt circa 4 mm. Hij verschijnt in de loop van juni. Deze schorskever heeft ongeveer
dezelfde levenswijze als vorige soort, met dit verschil dat Scol. mali een uitgesproken secundaire parasiet is, d.w.z. dat
hij enkel op afstervende bomen leeft en geen gezond hout aantast.
De grote fruitboomschorskever bezoekt dikwijls die bomen die vooraf aangetast werden door de kleine fruitboomschorskever
of die om een andere rede aan het kwijnen gingen, bv. wegens zware voedselarmoede, voortdurende hevige spint- of
rupsenaantasting, kanker, bliksem- of wildschade e.d.
De boorgangen van Scol. mali verschillen enigszins met die van Scol. rugulosus door het feit dat de moedergang 5 tot 10 cm
lengte kan hebben. Voor beide soorten is het gangensysteem in zijn geheel evenwel gelijkend.
De mogelijkheid van een tweede generatie in de loop van één jaar zou ook voor de grote vruchtboomschorskever niet uitgesloten
zijn. Volgens de gegevens zouden de jong geboren kevers zich dan in de zomer terug in de schors boren en op hun
beurt eitjes afzetten. Het zijn de hieruitvoortkomende larven die zouden overwinteren in hun galerij.

 

 

Terug