hoogstamboomgaard


De (levende!) bodem in de Hoogstamboomgaard


De natuur vormt een kringloop. Alles wat leeft en bloeit maakt deel uit van deze kringloop en gehoorzaamt aan de natuurwet van “afbreken en opbouwen”.
De kwaliteit van de opbouw wordt mede bepaald door de kwaliteit van de afbraak.
In het voorjaar groeien de planten. De plant haalt voedingsstoffen uit de bodem en laat daarmee onder meer de bladeren groeien.
Met de bladeren ademt de plant. De bladeren nemen koolstof, het belangrijkste voedingselement van de natuur, in de vorm van kooldioxide (koolzuurgas) op.
Deze koolstof legt de plant door fotosynthese en met behulp van water vast in suikers.
De groene bladeren vormen tevens het voedsel van insecten en schimmels. In de herfst verliest de plant haar bladeren. De bladeren bedekken de grond.
Bodemdieren trekken een groot deel van de bladeren de grond in, waar het bodemleven de bladeren eet of verteert.
In de bladeren bevindt zich nog veel suiker, zoals onder meer cellulose. De bladeren vormen zo het voedsel van de plant voor het nieuwe voorjaar.
Op deze manier produceert een gezond bodemleven meer biomassa dan het uit de grond haalt.

De kwaliteit van de opbouw wordt bepaald door de kwaliteit van de afbraak. Als de benutting van de opbouw boven de vijftig procent komt,
is er nog maar weinig input nodig om de kringloop draaiende te houden.
Met andere woorden: een bodem met een gezond en sterk bodemleven gaat steeds meer produceren met minder input.
Ook de diversiteit van het bodemleven neemt toe. Dit komt doordat de microflora (zoals eencelligen, bacteriën, schimmels en algen) zich ontwikkelt.
Hierdoor komen er steeds meer enchytraeën, mijten springstaarten, nematoden, protozoën, duizendpoten, insecten, kevers en spinnen.
De kleine dieren bewegen zich door spleten en ruimten in de grond. Deze kleine dieren zijn op hun beurt weer voedsel voor andere kruipende dieren en vogels.
De grotere dieren, zoals mollen, spitsmuizen, regenwormen en slakken, kunnen zichzelf een weg door de bodem banen.

De bodemdieren zijn, mét de bodemflora, van groot belang voor de geschiktheid van de bodem voor plantengroei.
Zij beïnvloeden de bodem door hun voortbeweging en voeding. De voeding veroorzaakt verbrokkelingen van dode organische stof (zoals bladeren) en de chemische verwerking daarvan tot mineralen.
De voortbeweging in de bodem, vooral van grotere dieren, leidt tot een betere structuur van deze bodem.
Dit bodemleven zorgt dat de grond luchtig wordt

Het zal duidelijk zijn dat in een gezonde bodem niet alleen de opbrengst met sprongen omhoog gaat, maar ook de kwaliteit omdat er in de grond veel meer voedingstoffen zitten.

De bacteriën, schimmels en algen voeden zich met drijfmest, compost en plantenresten. Zij worden weer gegeten door defauna,die een eigen voedselketen vormt.
De fauna bestaat uit protozoën, nematoden, springstaarten, mijten, enchytraeën, duizendpoten, insecten, spinnen,regenwormenen mollen.
De mest van deze dieren vormen de voedingstoffen voor de planten.

De plant voedt op zijn beurt het helpende bodemleven met suikers,
energie en eiwitten die zij via de wortels actief uitscheidt. Dit kan wel de helft van de gemaakte (energie) zijn.
De exacte processen die zich in de bodem afspelen zijn zo ingewikkeld, dat we dat gewoonweg niet precies weten.

Met name Regenwormen zijn van uitzonderlijk belang voor de bodemstructuur en de vruchtbaarheid.
De Regenworm Lumbricus terrestris is een zeer nuttige worm die gangen graaft in de bodem en hierdoor zorgt voor een doorluchting van de bodem.
Hij trekt plantaardig materiaal in de gangen, zet dit om en brengt mineralen naar de oppervlakte.
De uitwerpselen van deze diertjes zijn aangerijkt met leem, klei, calcium, kalium en fosfor.
Menselijke verstoringen zoals de inbreng van milieugevaarlijke stoffen,
verdichting en verzuring zijn zeer nefast voor regenwormen, zodat de invloed van deze verstoringen op de bodem snel zichtbaar wordt.

Aan een grasland is door een kenner te zien en te voelen hoe het met het bodemleven gesteld is.

 

Terug