hoogstamboomgaard


De patrijs


de patrijs bewoner in de boomgaard

BESCHRIJVING

Indeling: Samen met kwartels vormen patrijzen de onderfamilie veldhoenders van de Phasianidae. De Latijnse naam Perdix werd reeds door de Romeinen gebruikt. Het is waarschijnlijk een onomatopee: een klanknabootsende naam. Deze is afgeleid van de alarmroep van de patrijs, het schel klinkende "per, per, per".

Beschrijving: De patrijs (Perdix perdix) is een ongeveer 30 cm lange, gedrongen vogel. De oudervogels hebben een rode kop en ? vooral de haantjes ? bruine, vaak hoefijzervormige borstveren. De buitenste slagpen is kleiner dan de andere en eindigt rond. De kop van jonge patrijzen is grijs. Zij hebben geen donkere borstveren, en de buitenste slagpennen zijn spits. Overjarige patrijzen hebben grijze poten, die van de jongen zijn geel. In oktober/november verdwijnen deze verschillen, behalve die tussen de slagpennen. De normale roep is een scherp "kirrek". Patrijzen komen voor in groepen, die kluchten worden genoemd. 's

Zomers bestaan deze uit ouders en jongen. Groepen volwassen patrijzen in de zomer wijzen op een slecht broedseizoen. Van augustus tot april vinden er hergroeperingen plaats ' ter beperking van bloedverwantschap tijdens het voortplantingsseizoen. Biotoop: De patrijs is een steppebewoner en cultuurvolger.

Pas na het opkomen van de landbouw vestigden patrijzen zich in onze streken. Er zijn parallellen met het haas: de populatieontwikkeling van beide soorten vertoont grote overeenkomsten. Alleen is de patrijs kritischer, dus kwetsbaarder.

Patrijzen zijn standvogels; de soort is een algemene broedvogel in niet?vochtige gebieden. Ze ontbreekt in uitgestrekte veenweidegebieden. Het kritieke (dichtheid?) niveau ligt op ongeveer 0,7 vogel per ha, ofwel 35 paartjes per 100 ha. Komt de stand boven dat maximum, dan verspreiden de patrijzen zich, omdat bij zo'n hoge nestdichtheid de kans op nestverlies sterk toeneemt.

Voortbeweging: De patrijs is in principe een loopvogel. Het vliegen gaat laag boven de grond, met korte, snorrende vleugelslagen, afgewisseld door "zeilen".

Voedsel:

Onkruidzaden en plantenscheuten plus insecten en larven (kuikens). Vooral muursoorten zijn van groot belang. Voor de kuikens zijn insectenaantrekkende gewassen zoals wintertarwe, wintergerst, rode en witte klaver, lucerne, winterkoofzaad en wilde grassoorten van essentieel belang. Voedsel zoeken gebeurt op het gezicht, van zonsopgang tot zonsondergang. De waterbehoefte wordt gedekt vanuit het voedsel, en door druppels op en aan de planten. Dit maakt patrijzen erg gevoelig voor gewasbestrijdingsmiddelen. Een dagelijks stofbad helpt tegen parasieten en verwijdert grondresten aan de poten.

Voortplanting:

Aan het eind van de winter vindt paarvorming plaats. leder paar heeft een vast gebied, dat door de haantjes kraaiend wordt afgebakend. Hierdoor kan in maart, wanneer de gewassen nog laag zijn, de voorjaarspopulatie worden geteld. Het nest ligt op de grond in de nabijheid van de dekking. Het is een summier bekleed kuiltje in de lage, kruidachtige begroeiing. Het hennetjelegt ongeveer vijftien eieren die zijn alleen bebroedt, 24 dagen lang. Soms legt" een fazantenhen in een patrijzennest "bij". Het gros van de nestvliedende kuikens komt uit in de eerste weken van juni. Beide ouders verzorgen de jongen en verdedigen deze fanatiek onder meer door vijanden af te leiden met het simuleren van vleugellamheid. Na tien weken zijn de jongen volwassen. Niet volwassen jongen in september zijn afkomstig van vervangende legsels. Een warme. droge junimaand is, echter de eerste vereiste voor broedsucces De eerste drie weken eten de jongen uitsluitend insecten. Na de derde week eten de jongen meer onkruidzaden. De kritieke perioden zijn die van het leggen van de eieren (half april tot half mei), het broeden (half mei tot half juni) en het grootbrengen van de kuikens (half juni tot half juli. De overlevingskansen van de jongen is voor 35% verantwoordelijk voor schommelingen van de herfstpopulatie. Hierbij is de beschikbaarheid van insecten in juni de sleutelfactor. Per dag heeft een kuiken 5,5 gr insecten nodig. Hiervoor moet het in de steppe en ook in grasland 100 meter afleggen, en in een onkruidrijk, onbespoten graanveld 163 meter, maar in een met herbiciden behandeld graanveld 557 meter! Bij nat weer brengen de kuikens een groot deel van de dag onder moeders vleugels door en blijft er veel klei aan de poten kleven. Dit, in combinatie met parasieten en predatie, wordt de meeste kuikens funest. Het aantal per hen grootgebrachte kuikens varieert van twee in een slecht jaar tot zes in een goed jaar. Het gemiddelde is 3,14. In de zomer sterft - door natuurlijke oorzaken - 10% van de hennen en 5% van de hanen. De wintersterfte bedraagt nog eens 25 - 40% van de totale populatie. Vijanden en bedreiging: Maaien vóór half juni. Te weinig verscheidenheid in terrein en voedselaanbod. Verdwijnen van dekking. Te veel predatoren, zoals kraaiachtigen. Landbouwmachines, herbiciden en insecticiden. Het ontbreken van voedsel voor kuikens in het voorjaar en voor de volwassen dieren in de zomer en winter. Extreem natte weersomstandigheden.

BIOTOOP- EN VELDVERZORGING

Akkerranden: Zowel voor hun voedsel, dekking en broedgebied zijn patrijzen aangewezen op kruidenstroken, heggen, houtwallen, slootkanten, stukken ruigte en dergelijke. De akkerrandenprojecten, die op verschillende plekken in ons land werden en worden opgestart, voldoen aan deze kenmerken. Hier komen grassen en kruiden in voor, waarvan de zaden op het menu van patrijzen staan en die insecten aantrekken als voedsel voor voornamelijk de kuikens.

Niet alleen overjarig gras en kruiden zijn belangrijk, maar ook heggen en houtwallen. Deze beperken het zicht en doen daardoor de onderlinge concurrentie tussen de broedparen afnemen, hetgeen weer bevordelijk is voor de aanwas van de stand. Patrijzen prefereren strookvormige stukken dekking, aan de randen waarvan zij zich gaarne ophouden. Ze nestelen graag in stroken met oud gras. Houd deze in stand of leg ze aan, als u daar de kans toe hebt.

Terug