hoogstamboomgaard


Appelvink

appelvink

De Appelvink is met zijn massieve kop en opvallende vleugelstreep gemakkelijk te herkennen. Hij is erg schuw en men krijgt hem in het algemeen weinig te zien. Bij het zoeken naar Appelvinken heeft men wel steun aan de roep: een luid en explosief “ptik”, dat ze vaak laten horen. Een etende troep verraadt zich door het geluid van krakende zaden en pitten. De Appelvink heeft krachtige kaakspieren en men heeft berekend dat hij met de zware piramidale snavel krachten kan uitoefen tot 68kg/cm2.

Hij kraakt met gemak de nootjes van de haagbeuk, maar ook pitten van kersen breekt hij probleemloos open. De pitten worden verticaal in de snavel gehouden.

Kenmerken:

De Appelvink heeft een korte staart en lange vleugels. Hij is zowel aan de boven als aan de onderzijde opvallend getekend. ’s Winters is de snavel lichtgeel.

Elke vogelliefhebber, die een Appelvink moet ringen, zal dit dier met respect behandelen omdat hij best in staat is een flink stuk uit de vinger te bijten, ongeveer zoals een appelboor een klokhuis doorboort.

De kleine slagpen van de Appelvink heeft een unieke vorm en zowel de kleine als de grote slagpennen hebben een prachtige blauwgroene glans.

Habitat:

hij leeft bij voorkeur in bomen, vermijdt open vlaktes en verschuilt zich discreet in dichte, hoogstammige wouden. De Appelvink, die schuw is, blijft vaak onopgemerkt omdat zijn weinig sociaal gedrag tegenover ander soorten hem verplicht rustige oorden op te zoeken.

Voedsel:

pitten en afgevallen fruit. Aan het eind van de winter eet de vogel rozenbottels, pitten van meidoornvruchten en zelfs knoppen van eiken. Vroeg in de zomer eet hij rupsen en men heeft hem al, in de vlucht, grote kevers zien vangen.

Voortplanting:

in de baltstijd legt het mannetje de basis van het nest en gaat er dan op zitten. Hij lokt het vrouwtje door haar voedsel aan te bieden. Het vrouwtje maakt het nest af en legt 4 tot 5 eieren. Gewoonlijk worden twee broedsels per jaar grootgebracht.
Appelvinken nestelen soms in tuinen en boomgaarden, maar bij de minste verontrusting laten ze het nest in de steek.

Voorkomen:

komt bij ons voor als jaarvogel. De Appelvink gedraagt zich als zwerf- en trekvogel. Een enkele maal is er van een invasieachtig optreden sprake.

Van alle vinken van Europa heeft de Appelvink de dikste snavel. Door vorm, kleur en gedrag lijkt deze vogel de clown onder de vinken. Door zijn zware kop en korte staart lijkt hij bijna te zullen omvallen. In alles is duidelijk dat hij een groot specialist is. Specialisten vereisen meestal speciale leefomstandigheden. Dat is ook bij de Appelvink het geval. Hij wordt heel weinig gezien.

Van de Appelvink zijn kleurige volksnamen bekend zoals dikbek, koningsvink, kersevink, kernbijter, kierseknieper en appelfretter. Gedacht wordt meteen aan de bouw en het gebruik van de snavel. Maar wonderlijker nog dan de ongeproportioneerde snavel is de versterkte bouw van de schedel zelf, de inrichting van het gehemelte en de ontwikkeling van de kaak- en nekspieren waardoor de kop opvallend dikke wangen vertoont en de hals op een forse stierennek lijkt. De snavel werkt als ouderwetse notenkraker. Hij kan binnen enkele seconden een harde kersenpit of de nog hardere pit van de olijf kraken. Daartoe wordt de pit op een vaste wijze tegen twee gegroefde, bolle steunplaten van het gehemelte geklemd, wordt de ondersnavel tegen de bovensnavel gedrukt door een kauwspier die, al naar gelang de hardheid van de pit, een kracht van 25 tot 70 kg kan uitoefenen, terwijl het bijzonder ingerichte kaakgewricht onderwijl alle tegenkracht kan opvangen, om de pit te doen splijten.

Het is wonderlijk zich te trachten voor te stellen hoe en onder welke drang de supergespecialiseerde snavel is ontstaan. Vooral als men bedenkt dat de Appelvink lang niet het hele jaar door over harde steenvruchten kan hebben beschikt.

Appelvinken zoeken vooral afgevallen vruchten. Zij gedragen zich daarbij als echte grondvogels, vaak op beschutte plekjes in een bos, maar ook aan bosranden en op grasgazons, soms in troepjes bijeen. Dan kan hun aanwezigheid worden opgemerkt. Voor het overige zijn Appelvinken geheimzinnige vogels die zich bedachtzaam bewegen en roerloos vanuit boom of struik afwachten tot alles veilig is, voor hij zich op de grond waagt.

Als zij op de bosbodem bezig zijn, hebben zij de naderende mens meestal opgemerkt voor deze hen heeft kunnen verrassen. Met een alarmerende “tsiek” zijn zij pijlsnel, in soms bijna loodrechte vlucht, in het hoge gebladerte of tussen de takken verdwenen.
Teruggetrokken en stil zijn de kenmerken van het leven van de Appelvink.
Bij dit alles is de zang meer bescheiden.

Opvallend zijn Appelvinken alleen wanneer zij als jonge vogels pas zijn uitgevlogen en met veel geroep en uiterlijk vertoon de gevaarlijkste periode in hun leven en vele vallen dan ook ten prooi van vooral Sperwers

Terug